Deel 1: Hek
Hek
Het is een houten hek. Of nou ja, hekje is eigenlijk een betere beschrijving. Gewoon zo’n standaard houten hek dat naast een weiland staat, met een stuk of drie van die horizontale latjes boven elkaar en maximaal een meter hoog. Zo’n hekje waar je even snel overheen klimt als je die tegenkomt tijdens je wandeling of waar je in een goede bui zelfs overheen springt. Zo’n houten hek.
Ik sta ervoor, voor dat houten hek en kijk naar het obstakel. We zijn onderweg naar het park en dachten slim te zijn door af te snijden via een veld, maar hadden niet gerekend op deze afscheiding. We willen naar de rododendrons gaan kijken, want die staan in bloei. Leuk, ofzo… Maar ik vind het even helemaal niet leuk. Hadden we nu maar gewoon het pad genomen. Ik had niet naar haar moeten luisteren. Nu staan we hier. En daar, staat een hek.
Mijn hart klopt in mijn keel en in mijn hoofd struikelen alle gedachten over elkaar. ‘Ik kan dit niet. Ik kan niet over dat hek. Misschien kunnen we alsnog omlopen, dat is toch niet zo ver? Hoe ga ik dat dan zeggen? Wat moet ik zeggen? Ik wil het niet, ik kan het niet, ik durf het niet.’ Ik krijg het benauwd en rits mijn jas open. De pijn lijkt nog erger dan normaal. Vanochtend dacht ik dat het wel zou gaan, nu heb ik spijt.
Caroline is ondertussen al half over het hek en kijkt achterom. Ze ziet de blik in mijn ogen, klimt weer terug en komt naast me staan. “Gaat het?”, vraagt ze. Ik probeer mijn tranen te bedwingen en vervloek zachtjes mijn onvermogen om mijn gezicht in een plooi te houden. “Jawel”, zeg ik. Het is even stil. “Alleen, ik weet niet of ik over dat hek kan, Caar. Kunnen we niet omlopen?”, vraag ik.
Ze kijkt van het hek, naar mij en pakt dan haar telefoon. Even later trekt ze de conclusie dat omlopen echt heel veel tijd gaat kosten. “Kom, ik help je erover heen.” Ze ondersteunt me en als een bejaarde klim ik over dat verdomde hek. Of hekje, eigenlijk. Klotezooi. Aan de andere kant gekomen laat ik een diepe zucht ontsnappen. Uit mijn ooghoek zie ik hoe Caar nog net niet over het hek springt en ik voel me nog stommer dan daarvoor.
Gelukkig heeft Caar genoeg energie voor twee. Met een brede glimlach reikt ze me haar arm aan: “Op naar de rododendrons!” Ik haak dankbaar in, kijk nog één keer om naar dat stomme hek en neem me plechtig voor nooit meer van het pad af te wijken.