Didy

IMG_6132.jpeg

Didy

What’s in a name?


Vraag jij je weleens af wat je naam over jou zegt?

Waar die vandaan komt?

Of waarom je zo heet?

Zelf heb ik de meest simpele naam die je maar kan bedenken: gewoon twee keer die, diedie. Mijn naam is zelfs zo simpel dat het regelmatig voorkomt dat ik in een winkel opeens mijn naam hoor. Ik kijk dan enthousiast op en kom er vervolgens achter dat diegene gewoon iets stond aan te wijzen: “Die doen?” “Ja, die die.”

Voor zo’n eigenlijk simpele naam is het frappant hoe vaak ik hem moet herhalen als ik me voorstel. “Diny? Lidy? Oh, Diedie.” Ik geef er dan meestal meteen maar de juiste spelling bij om verdere frustratie bij mezelf te voorkomen. “Nee, niet zoals de winkel Didi, maar met een y aan het einde.”  Het zal je verbazen hoe vaak ik dan toch nog berichten voor Didi, Diede of Debby ontvang. 

Goed, die persoonlijke frustratie over de spelling van mijn naam daargelaten, is het een heerlijke, simpele en originele naam. Ik ben nog nooit Didy A of Didy B geweest. Het rijmt ook niet echt ergens op, dus als kind had ik geen last van plagerijen op basis van mijn naam. Wel heb ik in mijn puberteit een korte periode de briljante -Oh, ben jij de zus van Dexter?- grap moeten tolereren. 

Verder heb ik in mijn jeugd nooit echt stilgestaan bij mijn naam. Hij riep bij mij geen vragen of bijzondere gevoelens op. Hij was er gewoon. Wel leerde ik als student dat Didi in India wordt gebruikt om je grote zus aan te spreken en in het Zweeds als grof woord voor je borsten. Het was allemaal prima. Ik was gewoon Didy en dat was helemaal ok. Nou ja, als je er maar geen Died van maakte. Brrrr, daar kreeg en krijg ik nog steeds de bibbers van. Of Diedje… nog erger!

Het was pas later dat ik me realiseerde dat mijn naam misschien minder simpel was dan hij leek. Ik realiseerde me namelijk dat hij wel erg veel lijkt op de namen van mijn beide oma’s: Lidy en Diny. Eén en één is twee, zou je zeggen, maar mijn ouders beweerden stellig dat ik niet naar ze vernoemd ben en dat de connectie slechts toevallig was. Mijn vader vertelde dat hij fysiotherapeute had met die naam en die vond hij mooi. Al durfde ik niet te vragen wat of wie hij nou precies mooi vond, dus dat laten we maar even in het midden.

Ik accepteerde de uitleg van mijn ouders en heb er zelfs nooit met mijn oma’s over gesproken. Ik associeerden ze dan ook niet echt met hun naam. Voor mij waren ze gewoon oma. Mijn broers en ik hadden ze, om toch onderscheid tussen beide oma’s te kunnen maken, wel briljante bijnamen gegeven. We gingen naar Bruine Oma of naar Witte Oma, vernoemd naar de kleur van hun haar. Ik heb ze overigens ook nooit gevraagd wat ze daarvan vonden.

De gedachte aan de verbondenheid met mijn oma’s zakte daarna weg tot ergens in een donker hoekje van mijn hersenen. Tot dit jaar. Ik las het boek ‘Untamed’ van Glennon Doyle en werd speciaal geraakt door het volgende stukje:

“Now when I feel lost, I remember that I am not in the woods. I am my own tree. So I return to myself and reinhabit myself. As I do, I feel my chin rise and my body straighten.

I reach deeply into the rich soil beneath me, made up of every girl and woman I’ve ever been, every face I’ve loved, every love I’ve lost, every place I’ve been, every conversation I’ve had, every book I’ve read and every song I’ve sung, everything, everything, crumbling and mixing and decomposing underneath. Nothing wasted. My entire past there, holding me up and feeding me now. All of this too low for anyone else to see, just there for me to draw from. Then up and up all the way to my branches, my imagination, too high for anyone else to see -reaching beyond, growing toward the light and warmth. Then the middle, the trunk, the only part of me entirely visible to the world. Pulpy and soft inside, just tough enough on the outside to protect and hold me. Exposed and safe.

I am as ancient as the earth I’m planted in and as new as my tiniest bloom. I am my own Touch Tree: strong, singular, alive. Still growing.

I have everything I need, beneath me, above me, inside me. 

I am never gonna lose me.”

Ik word elke keer opnieuw geraakt door dit stukje tekst van Glennon. Het herinnert me aan alle vrouwen die me voor zijn gegaan. Alle vrouwen die zich hebben gewerkt, geprotesteerd en gevochten voor de vrijheid die ik nu heb. Het herinnert me aan de twee vrouwen waar ik zo nauw mee verbonden ben, door mijn herinneringen aan hen, door mijn familieband met hen en door mijn naam. Hun naam. Mijn naam.

Ik zou ze graag van alles willen vragen: Wat waren hun zorgen, waar werden ze blij van en waar moesten ze voor vechten? Wie waren ze als vrouw, voordat ze mijn oma’s werden? Ik zal het ze nooit kunnen vragen en dat maakt me soms verdrietig, maar terwijl ik dit schrijf voel ik opnieuw de connectie met de twee vrouwen die hier enkele kilometers verderop begraven liggen. 

Ik denk aan ze elke keer als ik door het dorp fiets waar zij zo lang hebben geleefd. Ik herinner me alle fijne momenten die ik met ze heb beleefd. En ik voel dat ik ze eigenlijk helemaal niets hoef te vragen. Hun verhalen zijn mijn wortels. De wortels die onder de aarde verborgen liggen en me gronden, dragen en voeden. Zij zijn een onlosmakelijk deel van mij. 

Mijn naam. Hun naam. Mijn ogenschijnlijk simpele naam en toch zo speciaal: Diny, Lidy & Didy, voor altijd verbonden.

Previous
Previous

Helnacht

Next
Next

I Wonder