Oorlog
Oorlog
Er werd niet over gepraat: de oorlog. De tweede wereldoorlog die mijn opa’s en oma’s allemaal hebben meegemaakt. Er werd tijdens al die keren dat ik als kind bij ze op bezoek was nooit over gesproken. Zij hebben het meegemaakt, zij hebben ervaren hoe het is om zonder vrijheid te leven en ze hebben het me nooit vertelt.
Misschien omdat ik nog maar een kind was, misschien omdat ik er nooit naar vroeg. Misschien omdat het te vreselijk was en misschien omdat ze vonden dat hun ervaringen niet vreselijk genoeg waren. Misschien omdat ze niet wisten wat ze moesten zeggen, misschien omdat ze het allemaal liever wilden vergeten.
Ik vroeg er niet naar. Ik denk dat ik voelde dat het niet de bedoeling was. Ik wilde het eigenlijk wel weten. Ik was gefascineerd door de verhalen die we op school hoorden. Ik had elk boek in de bibliotheek over de oorlog al verslonden. Eerst kinderboeken, later verhalen voor volwassenen. Ik vond het een bizar idee dat in mijn eigen land zoveel ellende was geweest en dat mijn eigen grootouders die tijd daadwerkelijk hadden meegemaakt.
Ik vroeg er niet naar en nu kan ik er niet meer naar vragen. Ik zal hun persoonlijke verhalen nooit van henzelf horen. Ik heb wel kleine delen van verhalen gehoord via mijn ouders, die ook niet veel, maar soms toch een beetje hoorden. Vandaag stromen die flarden weer door mijn hoofd, terwijl ik uit mijn raam de Nederlandse vlaggen zie wapperen. Ik blaas die flarden nieuw leven in, vul ze aan met mijn kennis en fantasie en neem jullie mee naar anekdotes over het leven van mijn oma tijdens de tweede wereldoorlog.
1940
“Ik ben boos, die stomme oorlog verpest echt alles. Morgen zouden we gaan afdansen en ik had er zo’n zin in! Ik heb het hele jaar geoefend en had mijn nieuwe gele jurk al mooi gestreken en klaar gehangen. Ik zou samen met Albert door de zaal zwieren en iedereen laten zien hoe goed we zijn. Ik word zo blij van dansen! Maar het gaat niet door. Het gaat niet door, want het is oorlog. Ik merk er zelf niets van. Natuurlijk, ik heb ook op de radio gehoord dat de Duitsers dreigen om Rotterdam te bombarderen. Dat gaan ze heus niet echt doen. Denk ik. Hoop ik. Ik ben bang en wil juist nu dansen, zwaaien en zwieren. Stomme oorlog.”
1942
“De buurvrouw loopt de achterdeur door en fluistert dringend: “Hij moet nu verstoppen. Nu. Ze komen eraan!” Voordat het echt tot me doordringt wat ze zegt, is ze alweer verdwenen. Verschrikt draai ik me om en kijk ik Albert aan. Hij omhelst me snel, werkt een blik op onze koffie kopjes en loopt naar het luik. Hij klimt door het kleine gat en kruipt in de benauwde ruimte. We hebben vorige week gekeken waar hij precies moet zitten om veilig te zijn. Hij weet de weg. Ik sluit het luik, pak de koffiekopjes op en zet ze in paniek bij de schone kopjes in de kast.
Met mijn breiwerk op schoot, probeer ik op de bank mijn ademhaling rustig te krijgen. Ze mogen niets aan me merken. Ik moet net doen alsof Albert zich allang heeft gemeld om in Duitsland te gaan werken en dat ze vast een fout hebben in hun papieren. Ik schrik toch op als er keihard op de deur wordt gebonkt. Ze duwen me direct opzij als ik de deur open doe en lopen het hele huis door. “Wo ist er?”, schreeuwt de soldaat, als ze hem niet kunnen vinden. Ik prevel iets, maar nog voordat ik mijn zin afmaak pakt de tweede soldaat zijn geweer en richt die op de vloer.
Ik weet wat er komen gaat. Ik weet wat ze doen. Ik weet ook dat Albert op de goede plek zit. Hij loopt de kamer door, schuift banken en stoelen opzij en schiet elke keer door de vloer. Ik kan alleen maar stil staan en zwijgen. Mijn hart klopt keihard in mijn keel. In mijn hoofd herhaal ik een kort schietgebedje: “God, laat ze het dressoir niet bewegen. God, laat ze het dressoir niet bewegen.”
De soldaat kijkt nog één keer dreigend mijn kant op, maar zegt niets meer. Hij gebaart naar zijn maat dat hij kan stoppen met schieten en ze lopen de deur uit. Naar het volgende huis. Ik wacht tot ze de straat uit zijn, voordat ik het luik open durf te doen. “Albert?”, vraag ik voorzichtig. Ik hoor wat bewegen en niet lang daarna zie ik de grijnzende kop van mijn man. Ik ben nog nooit zo blij geweest om die ondeugende ogen te zien!”
1945
““Ze zijn er! Ze zijn er! Het is echt waar. Het is voorbij. Het is echt voorbij!” We dansen samen door de kamer. “Ze zijn er echt.” Albert rent naar boven en komt terug met een oud laken. Hij pakt mijn hand en we gaan de straat op. Overal zie ik mensen uit hun huizen komen en net als wij de straat op gaan. We slaan de hoek om en lopen de flat in waar vrienden van ons wonen. Ik begrijp opeens waar we naar toe gaan. We rennen de trappen op, gaan de deur door en staan bovenop het dak van de flat. Albert scheurt het laken in tweeën en geeft mij de helft. “Ja daar, daar!”, roept iemand. De vliegtuigen vliegen laag en razen over ons heen. Wij zwaaien, wapperen met de lakens en juichen. Ze zijn er. Ze zijn er echt! Het is eindelijk voorbij…”